Saturday, May 30, 2009

Alle goede dingen

Over de straat zie ik ze lopen
Mensen die lachen
Ze kijken de wereld in

De oorsprong van de lach is onbekend
Wat zou je geven voor hun geest
En ook de ogen lachen mee

Soms is de wereld toch zo mooi
De oneindige lach van de mens die ik niet ken
Alle goede dingen komen tot een einde

Wednesday, May 27, 2009

Episch geneuzel

In het land van mijn dromen ben ik een zwerver.

Met beelden vol kleuren die spreken over hoop en dingen die niet zijn, ben ik als een grijze waas die nog de meeste gelijkenis treft met het fletse beton van beelden over een bloeiende stad. 

Waar de grond zich eeuwig uitstrekt om mij heen zie ik niets om naartoe te gaan, daar mijn verlangen niet berust in een reis, moogt het al ergens berusten waar ik het treffen kan. 

Wat is de reden dat ik mijn zijn verlaag tot een schaamteloos verblijf in de middelmatigheid waar ik mij in bevind. 

Waarom is het toch dat in de dromen van mijn jeugd ik alleen kan vinden wat mij getroffen heeft met tranen die ik niet los kan laten. 

Hoop is een stille liefde, ongeroerd in mij met een zeis waar ik mij steeds aan snijdt. 

Zo bloed ik leeg, met alle kleur die in mij was om mij heen als een rivier van verloren gedachten. 

Rood, het is de enige kleur die mijn handen meer maakt dan werktuigen van mijn lichaam. 

Simpel

Het probleem is simpel.
Ik heb duizenden woorden die ik wil spreken.
Zinnen zoveel dat je ze niet kan tellen.
Wanneer is er de tijd om ze te zeggen.
Wil je ze horen?

Tuesday, May 26, 2009

Liefdeloos

Zij had altijd gedacht dat het anders zou zijn. Ik wist wel hoe zij erover dacht, maar besloot om het te negeren. En nu zijn we dus in de situatie beland die ik altijd had willen vermijden. Ik heb haar teleurgesteld, een droom aan stukken gescheurd. Ergens in mij knaagt ook wel een gevoel dat ik niet thuis kan brengen; alsof ik zelf ook tekort geschoten heb. Een vraag spookt door mijn hoofd: heb ik haar voorgelogen? Of, wellicht erger: heb ik mezelf voorgelogen?

Ik, die al 25 jaar oud was en nog steeds geen vriendin had gehad, werd toch verliefd. Ondanks mijn scepsis, ondanks het feit dat ik me prima alleen redde in het leven. En dan bedoel ik ook écht alleen; mijn hond was mijn beste kameraad. Die emotie, verliefdheid bedoel ik, is mooi. Mooier dan ik me had voorgesteld. En tegelijk voelde ik hoe gevaarlijk het was en verbaasde mezelf vervolgens door verrukt te zijn over dat gevaar! Al mijn reserves wilde ik over boord gooien voor deze emotie, als een verslaafde die hunkert naar drugs. Het meisje wist waarschijnlijk niet wat haar overkwam, al mijn devotie stortte ik over haar uit. Ze was de mooiste, de liefste, de beste...alles!

Ik wist niet wat ik met de emoties aan moest en kreeg niets meer voor elkaar. Zij spookte door mijn hoofd, en ik kon alleen nog maar dingen doen waarbij ik aan haar kon denken. Een stroom aan gedichten en liederen heb ik op papier gezet in die tijd. En de uren die we met elkaar doorbrachten konden we ons volmaakt gelukkig voelen met staren in elkaars ogen. Wat ben je mooi, schat. Ze smolt voor mijn liefdesverklaringen.

Maar hoe maar ik haar zag, hoe meer mijn beeld van haar scheurtjes begon te vertonen. En de twijfel kwam. Liefde behoort toch perfect te zijn? Waarom vind ik niet alles van haar mooi? Ik moet alles van haar mooi vinden! Waarom is ze soms boos? Ze mag niet boos zijn op mij, dat is geen liefde! Ik gedroeg me door de twijfels steeds nukkiger en zij panikeerde. Was alles wel goed met me? Nee, wilde ik in haar gezicht schreeuwen, maar ik zweeg. Waarop ze tegen me aan begon te praten; ze kon niet tegen het stilzwijgen. Daarop ging ik nog meer twijfelen; waarom neemt ze me niet zoals ik ben?

En nu zijn we dus op dat punt aangekomen dat ik altijd heb willen vermijden. Geen magie, slechts de werkelijkheid. Ik ben niet geschikt voor relaties en die verslavende verliefdheid doet me uiteindelijk ook geen goed. Ik kan niet naar haar kijken zonder me schuldig te voelen. Ik ben een egoïstische klootzak en ik weet het. Ik wil geen water bij de wijn doen. Ik wil perfecte liefde en ik weet dat zoiets niet bestaat. Dus doe ik het wel zonder. Ik heb tekortgeschoten en ik voel me schuldig. Het voelt alsof ik dat van tevoren had kunnen voorspellen. Naar mezelf toe ook. Het sprankje hoop dat ik had is nu voorgoed vervlogen. Ik laat haar nu achter als wrak; ze heeft in mij geloofd met heel haar hart. En ik...voel niets.

Monday, May 25, 2009

Dwaalspoor

Verloren dwaal ik rond;
niet wetend wat ik doe,
niet wetend wat ik wil.
slechts onbehagen in mijn vel,
als bewijs van dat ik ben

een knoop in mijn buik,
en de nare gedachtestroom,
zijn twee hardnekkige tekens,
van mijn somber humeur;
dat altijd ergens zweeft

ik peins me rot om verlossing,
en dat is deel van het probleem.
want wie niet los kan laten,
neemt alles met zich mee

Sunday, May 10, 2009

De Leegte

geschreven door Maaike

Het ontwaken uit de slaap was het enige moment van de dag waarop hij zich gelukkig voelde. Niet dat hij een gevoel van geluk ontwaarde, maar er waren geen gedachten. Er was slechts een zalig niets. Het eerste wat hij deed was naar de WC sjokken, dat moest nou eenmaal gebeuren. Dit automatisme zette helaas ook andere zaken in gang, zoals zijn hoofd. De gedachtestroom kwam langzaam op gang, terwijl hij op het toilet zijn voor het lichaam onnodige stoffen de pot in dumpte. Met een schok realiseerde hij het zich weer en alle bijbehorende gevoelens kwamen als een orkaan aanwaaien. Heel even had hij zich in het oog bevonden, waar rust heerste. Maar net zoals in het oog van een storm was deze rust een illusie. Met een diepe zucht spoelde hij door, wensend dat hij zijn gedachten mee kon spoelen. Het gevoel van zwartgalligheid was ontwapenend. Een oplossing had zich nog niet aangedragen en hij brak zijn hoofd over mogelijke uitwegen. Stoppen moesten ze, deze walgelijke producten van zijn hersenen. Hij wist niet of hij het nog langer kon verdragen. De gedachten vergiftigden zijn hoofd en lichaam. Het vrat hem langzaam op. Al weken verkeerde hij in deze staat, nog nauwelijks in staat om te eten of om zich op straat te begeven. Zijn etage werd steeds rommeliger. Kledingstukken zwierven op de vreemdste plekken en vele boeken lagen te stof te vergaren, omdat hij ze had laten slingeren op de plaats waar hij ze had gelezen, niet meer in staat om verder te gaan. Niemand kon hem uit deze staat halen en hij had voor zijn gevoel alles geprobeerd. Tergend langzaam viste hij een kledingstuk van de vloer, het kostte zoveel moeite. Een broek aandoen was al een immense taak. Laat staan kijken of er nog eten in huis was en dat dan opeten. In twee weken kan een mens flink wat gewicht verliezen als er geen dwang meer bestaat om er voedingsstoffen in te stoppen. Die drang ontbrak hem volledig. Op een goede dag ging er een magnetron maaltijd in, op een slechte dag niets. Een supermarkt bezoeken was een helse onderneming. Het ontmoeten van mensen een kwelling. Het was makkelijker om alleen te zijn, alleen met de gedachten. En toch, hij wilde aan de gedachten ontsnappen... Hij wist alleen niet hoe. Niets had geholpen. Films kijken, boeken lezen, zich toch maar wel onder vrienden begeven, drank. Hij voelde zich twee personen: het lichaam dat wel doorging, en zijn gedachten, die zich op een heel ander niveau bevonden. Hij wilde weer één worden. In gezelschap van zijn vrienden was het zijn lichaam dat hem stuurde en hij was zelfs nog in staat om simpele gesprekken te voeren, terwijl op dat andere niveau zijn gedachten steeds rondzwierven, hem soms treiterend in heftige golven, als vloed en eb. Blijkbaar kon hij zijn gemoedstoestand goed verborgen houden, want zijn vrienden merkten slechts af en toe op dat hij er moe uitzag. Dit gaf hem een dubbel gevoel. Aan de ene kant kon hij het zo geheim houden, aan de andere kant maakte het hem nog eenzamer. Voor vandaag had hij ook nog geen plan en de dag die voor hem lag leek eindeloos. Hij keek op de klok en zuchtte. De koelkast bood een lege aanblik; een trip naar de supermarkt lag weer in het verschiet.

Op straat scheen de zon. De bomen ritselden en ergens vlakbij floot een merel. Hij hoorde dit allemaal niet; de gedachten waren oorverdovend en slorpten zijn volledige aandacht op. Zijn voeten bewogen als bij automatisme naar de Albert Heijn om de hoek. Na wat voor zijn gevoel een eeuwigheid leek kwam hij aan. Hij laadde de broodnodige spullen in en wachtte bij de kassa. Op weg naar buiten drukte een meisje hem een flyer in handen, met de aankondiging van een concert. Ze was klein en tenger, met zwarte kleren en zwarte haren. Haar ogen waren net diepe, donkere poelen. Het meisje glimlachte naar hem en zei: “jij ziet eruit alsof je wel wat mooie muziek kunt gebruiken”. Vreemd genoeg voelde hij zich geraakt door deze zin. Een onbekende had gezien dat hij gebukt ging onder zware last. En muziek was inderdaad prettig. Hij keek haar aan en kon nog net een “ja” uitbrengen. Thuis bekeek hij de flyer, het concert bleek al dezelfde dag in de avond plaats te hebben. De cello sonata’s van Brahms. De locatie was vlakbij; ongeveer vijf minuten lopen. Dat kon hij nog wel opbrengen. Hij probeerde de dag door te komen met lezen en tekenen. Rond half 8 stapte hij naar buiten en hoopte dat het meisje met de mooie glimlach ook zou spelen.

Hij had zich voor de gelegenheid zelfs in bijna schone kleren gehesen. Het was nog vrij rustig toen hij aankwam. Schuchter keek hij om zich heen, er waren geen bekenden. Het meisje zag hij nergens. In de zaal zocht hij een plaatsje op aan de zijkant, maar niet te ver van het podium. De gordijnen voor het podium waren nog dicht, hij kon niet zien of het meisje zou gaan spelen. Waarom had hij het niet gewoon gevraagd vanmiddag?



De laatste minuten verliepen tergend langzaam en hij voelde een vreemde spanning in zijn lichaam. Opeens gingen de gordijnen open en hij zag haar zitten achter de cello. Dus toch! Het allegro begon met een inzet van de cello. De lage noten brachten diepe trillingen teweeg en hij hield zijn adem in. De pianist begeleide met zachte noten. Hij zag het meisje met opperste concentratie over de cello gebogen zitten. Een zachte rilling begon over zijn rug te lopen. De sonate begon zachtjes, de piano en cello speelden een spel. Langzaam ging het harder, feller. De cello uitte een klaagzang, de piano antwoordde. Hij voelde een eerste traan over zijn wang lopen. Als betoverd zag hij het aan. Het meisje leek één te zijn met haar instrument, ze klemde het vast en met haar stok streek ze woest over de snaren. Haar haren zwiepten heen en weer. Voor de gelegenheid had ze een donkerrode jurk aangetrokken. Het leek alsof hij naar een elf aan het kijken was en hij kon zijn ogen niet afwenden. De pianist ging ook volledig op in zijn spel en hij beroerde de piano met intense slagen. Het hoogtepunt van het stuk kwam en de cello jankte. Hij sloot zijn ogen en liet het als een waterval over zich heen komen. Het stuk bouwde langzaam af naar een vreedzaam einde. Zachtjes lieten de piano en cello hun verhaal nog een laatste keer horen. Hij zuchtte. Deze leegte is alles waar hij naar had verlangd.